Door Roberto de Mattei | 22 februari 2023
Deel I
De aantrekkingskracht waaraan sommige politieke en religieuze kringen ten prooi zijn gevallen wat betreft het Patriarchaat van Moskou gaat gepaard met een diepe onwetendheid over zijn geschiedenis. Deze korte opmerkingen zijn bedoeld om deze kloof te overbruggen.
Het fundamentele vertrekpunt is het zeventiende Oecumenische Concilie van de Kerk, dat in 1439 in Florence plaatsvond onder paus Eugenius IV. De grote vergadering werd bijgewoond door een grote groep van ongeveer 700 personen uit Constantinopel, onder leiding van keizer Johannes VIII Palaeologus en patriarch Jozef II met zijn geestelijken. Bij hen was ook de Griekse monnik Isidore (1385-1463), metropoliet van Kiev en heel Rus’ (Rusland). De metropoliet van Kiev, die niet de titel van patriarch had, werd aangewezen door Constantinopel en had jurisdictie over de stad Moskou, die tot de vijftiende eeuw geen rol van betekenis speelde in de Russische religieuze geschiedenis.
In Florence vond een grote gebeurtenis plaats. Op 6 juli 1439 maakte de ondertekening van het decreet Laetentur caeli et exultet terra een einde aan het Oosters Schisma dat de katholieke kerk van Rome in 1054 had gescheiden van de zelfbenoemde “Orthodoxe” Kerk van Constantinopel. De pauselijke bul sloot af met deze plechtige dogmatische definitie, ondertekend door de Byzantijnse keizer, de patriarch van Constantinopel en de Griekse vaders:
“Wij bepalen eveneens dat de heilige Apostolische Stoel en de Romeinse Paus het primaat hebben over de gehele wereld; en dat de Romeinse Paus zelf de opvolger is van de gezegende Petrus, de voornaamste der Apostelen, en de ware plaatsvervanger van Christus, en dat hij het hoofd is van de gehele Kerk, en de vader en leraar van alle christenen; en dat hem in de gezegende Petrus de volle macht is gegeven door onze Heer Jezus Christus, om de universele Kerk te voeden, te regeren en te besturen; precies zoals is vervat in de akten van de oecumenische Concilies en in de heilige canons. “[1]
Dit was een authentieke terugkeer naar de bronnen. De oorsprong van Rus’ ging namelijk terug op het doopsel van de heilige Vladimir, dat plaatsvond in 988, toen Constantinopel nog steeds verenigd was met Rome en de staat Kiev deel uitmaakte van één enkele Res publica Christiana, onder leiding van de Opperste Paus. Op 5 mei 1988 zei Johannes Paulus II het volgende:
“De doop van de heilige Vladimir en van Kievan Rus’, duizend jaar geleden, wordt tegenwoordig terecht beschouwd als een immens geschenk van God aan alle Oost-Slaven, te beginnen met de Oekraïense en Wit-Russische volkeren. Zelfs na de afscheiding van de Kerk van Constantinopel beschouwden deze twee volkeren Rome als de enige moeder van de hele christelijke familie. Precies om deze reden heeft Isidore, metropoliet van Kiev en van heel Rus’, zich niet gedistantieerd van de meest authentieke tradities van zijn Kerk toen hij in 1439, tijdens het oecumenisch concilie van Florence, het decreet van vereniging tussen de Griekse Kerk en de Latijnse Kerk ondertekende!”
Op 18 december 1439 beloonde Eugenius IV het werk dat aartsbisschop Isidore van Kiev had verricht ten behoeve van de vereniging met Rome met het rood der kardinalen. Na de sluiting van het concilie zond de paus Isidore als zijn gezant naar Rusland om het decreet van Florence ten uitvoer te leggen. Isidore raakte in moeilijkheden, niet in Kiev en zijn negen ondergeschikte bisdommen, maar in Moskou, waar hij op sterke vijandigheid van prins Basilius (Vasilius) II (1415-1462) stuitte. Op 19 maart 1441, tijdens zijn eerste mis in de kathedraal van de Hemelvaart in het Kremlin, noemde Isidore tijdens de liturgische gebeden expliciet de paus en las hij het decreet van vereniging hardop voor, waarbij hij een groot katholiek kruis aan het hoofd van de processie droeg. Hij bezorgde Basilius ook een brief waarin Eugenius IV hem vroeg de verspreiding van het katholicisme in de Russische streken te steunen. Maar de prins van Moskou verwierp de besluiten van het Concilie van Florence en liet de metropoliet van Kiev arresteren. Isidore wist te ontkomen en naar Rome te vluchten, terwijl Basilius bisschop Jona van Moskou tot metropoliet van Rusland verhief en zich daarmee losmaakte van het Patriarchaat van Constantinopel, dat zich met Rome had herenigd. Dit politieke besluit was de eerste stap naar de autocefalie van de Russische kerk, die nog steeds onafhankelijk is van de Griekse.
Na zijn terugkeer in Rome voerde Isidore twee missies uit naar Constantinopel: de eerste in 1444 namens Eugenius IV; de tweede in opdracht van Nicolaas V in december 1452, vlak voor de val van de stad. Op 28 mei 1453 kwam Constantinopel onder aanval van de Turken te liggen, het Byzantijnse Rijk werd ontbonden en de Hagia Sophia, de grootste tempel van het Oosten, werd veranderd in een moskee. Het was niet alleen het einde van het Rijk, het was ook het einde van het Patriarchaat van Constantinopel dat zich bij het Byzantijnse Rijk had willen aansluiten.
In de dagen van het beleg wist Isidore van Kiev zich opnieuw op wonderbaarlijke wijze te redden en naar Rome terug te keren. Callixtus III kende hem in 1456 het aartsbisdom Nicosia toe en Pius II in 1458 het Latijnse Patriarchaat van Constantinopel. Hoewel hij deze ambten bekleedde, waaraan in 1461 die van deken van het heilig College van Kardinalen werd toegevoegd, leefde hij de laatste jaren van zijn leven in economische ontberingen: hij had al zijn goederen verbruikt voor de verdediging van Constantinopel, waarvan de val hem het meest pijn deed. Deze voorvechter van het geloof en verdediger van het vaderland stierf in Rome op 27 april 1463 en werd begraven in de Sint-Pietersbasiliek, niet ver van het graf van de Prins der Apostelen, wiens primaatschap hij met kracht had verdedigd. De verschrikkelijke indruk die de catastrofe van Byzantium bij hem achterliet, is bewaard gebleven in een Epistula lugubris et maesta.[2]
Na de val van Constantinopel wilde Moskou zich uitroepen tot erfgenaam van zijn politieke en religieuze rol. In 1472 leek het huwelijk van de groothertog van Moskou, Ivan III, met prinses Sophia, kleindochter van de laatste keizer van het Oosten, Constantijn XI Palaeologus, die in 1453 op de vestingmuren van Constantinopel stierf, dit besluit te bekrachtigen.
Het was in de jaren van de opstand van Maarten Luther dat de opvatting van Moskou als het “Derde Rome” werd verwoord. Het manifest van deze ideologie was de Brief (1523) van de monnik Philotheus van het Pskov-klooster aan de grootvorst van Moskou, Basilius III (Vasilius III Ivanovitsj). In deze korte theologisch-politieke verhandeling interpreteert Philotheus de Russische geschiedenis volgens een plan van de voorzienigheid, dat de “val” van zowel het eerste als het tweede Rome voorzag. Het eerste, het oude Rome, had tussen de negende en tiende eeuw het orthodoxe geloof verlaten en zijn bevoegdheden verspeeld; het tweede, Constantinopel, was in handen van de Turken gekomen, rechtvaardige vergelding voor het feit dat het zich met Rome had verenigd. Hun historische rol moest worden overgenomen door Moskou. Zo formuleert de Russische monnik het:
“De kerk van het oude Rome leverde zichzelf uit in de armen van de goddeloze ketterij van Apollinaris. Het nieuwe Rome, de kerk van Constantinopel, is in de macht van de Turken. Nu verrijst de heilige en apostolische kerk van het derde Rome … Twee Romes zijn gevallen, het derde staat overeind, er zal geen vierde komen”.
Vanaf die tijd ontwikkelde zich in Rusland een diepgewortelde theologische en politieke haat tegen de Kerk van Rome en het westerse christendom. Met Ivan “de Verschrikkelijke” IV (1530-1584) werd Orthodox Christendom een soort nationale godsdienst. Rusland presenteerde zich als het heiligdom van het ware geloof, en het Kremlin was de vesting die de stichtingsmythe van het Derde Rome bevatte. In 1589 werd onder zijn opvolger Feodor I (1557-1598) het Patriarchaat van Moskou opgericht, waarmee Rusland de weg insloeg van de religieuze autocefalie.[3] De oprichting van het Patriarchaat van Moskou was zowel punt van aankomst als punt van vertrek van een afvalligheid die niet minder ernstig was dan die van Maarten Luther.
Deel II
In de katholieke kerk gaat de oorsprong van de patriarchaten terug tot het Concilie van Nicea (325), dat een bijzondere suprematie verleende aan de bisschoppen van Alexandrië in Egypte en van Antiochië, onder dat van Rome. Op het Concilie van Constantinopel (381) werd de bisschop van Constantinopel toegevoegd aan de rangen der patriarchen, en op het Concilie van Chalcedon (451) de bisschop van Jeruzalem. De beslissing over de legitimiteit van de titel van patriarch werd altijd toegeschreven aan de Opperste Paus, en ook nu nog reserveert de Codex van de Oosterse Kerken de instelling, het herstel en de wijziging van patriarchale Kerken voor het hoogste gezag van de Kerk van Rome (canons 55-62).
Het Patriarchaat van Constantinopel, dat onder Photius de paus reeds had geëxcommuniceerd wegens toevoeging van de formule “Filioque” aan het Credo in 867, verbrak vervolgens onder Michael Cerularius in 1054 definitief de vereniging met de Kerk van Rome. In 1439 werd het schisma geheeld op het Concilie van Florence, toen de kerk van Byzantium, onder patriarch van Constantinopel, Jozef II, terugkeerde naar het Roomse geloof. Zijn opvolgers, Metrophanes II en Gregorius III Mammas, bleven trouw aan de vereniging met Rome. Er is weinig informatie over Athanasius II, de laatste patriarch vóór de val van Constantinopel in handen van de Turken in 1453, maar we weten dat Mehmed II, uit haat tegen de katholieke kerk, het schismatische patriarchaat in 1454 herstelde en van bovenaf Gennadius II installeerde als hoofd van de Byzantijnse christenen in het Ottomaanse Rijk.
Ook in Rusland legden de vorsten van Moskou, van Basilius II tot Ivan IV, die in 1547 de titel van tsaar aannam, de Grieks-schismatische godsdienst op. In 1584, na de dood van Ivan IV en de troonsbestijging van tsaar Feodor I, ging diens raadsman, Boris Godoenov, aan de slag om het prestige van het koninkrijk op te krikken door een Patriarchaat van Moskou op te richten. De gelegenheid deed zich voor toen de patriarch van Constantinopel, Jeremias II, naar Moskou kwam om hulp te vragen tegen de Turkse onderdrukkers. De patriarch werd onder huisarrest geplaatst en kreeg te horen dat hij niet zou worden vrijgelaten tenzij hij de nieuwe patriarchale zetel volgens canoniek recht zou erkennen. In januari 1589 werd Jeremias tijdens een plaatselijk concilie in het Kremlin in aanwezigheid van de tsaar en de Bojarendoema (vert.: adviesorgaan van de tsaar) gedwongen metropoliet Iov (Job) tot eerste patriarch van Moskou en heel Rusland te verheffen. Pater Stefano Caprio merkt op dat met deze daad officieel de eerste vorm van autocefalie binnen de Orthodoxie werd ingesteld, waardoor het ecclesiologische karakter ervan veranderde van oecumenisch naar etnisch.
“Gezien het feit dat de andere orthodoxe kerken in staat van onderworpenheid verkeerden aan de Ottomaanse Turken, is het begrijpelijk waarom Moskou zich sindsdien niet slechts als een van de vele nationale patriarchen beschouwt, maar als de kerk die het meest representatief is voor de gehele orthodoxe wereld.”[4]
De oprichting van het Patriarchaat van Moskou was een bij uitstek politieke daad, in het ideologische perspectief van een “Derde Rome”, dat de erfenis van het Byzantijnse caesaropapisme overnam tegen Rome en tegen de Turken. Maar waar het patriarchaat van Constantinopel ondergeschikt was aan de staat, werd in Moskou het zelf door de staat in het leven geroepen.
De reactie van de katholieke kerk liet niet lang op zich wachten. In 1569 had de Unie van Lublin een grote staat tot stand gebracht die het Koninkrijk Polen en het Groothertogdom Litouwen verenigde. Het Pools-Litouwse Gemenebest verwelkomde ook leden van het orthodoxe episcopaat die, onder de zendingsijver van de Contrareformatie, naar Rome waren gaan kijken als religieus referentiepunt. Zij werden Roethenen (van “Rus”) genoemd, omdat zij afkomstig waren uit de streken Wit-Rusland en Klein-Rusland, die overeenkomen met de huidige naties Wit-Rusland en Oekraïne.
De Griekse patriarch Jeremias keerde, nadat hij was gedwongen Iov te erkennen als patriarch van Moskou, terug naar Constantinopel, zwoer hem af en wijdde in augustus 1589 aartsbisschop Michael Rahoza tot metropoliet van Kiev, Galicië en heel Rusland. In 1590 ondertekende Rahoza samen met de Roetheense bisschoppen een document waarin een verzoek om vereniging met de katholieke kerk werd ingediend, op voorwaarde dat de Byzantijnse ritus en de canonieke normen voor geestelijken gehandhaafd zouden blijven.
De onderhandelingen met de Heilige Stoel kwamen tot een goed einde: op 23 december 1595 verzamelde paus Clemens VIII de in Rome aanwezige kardinalen, het gehele hof en het corps diplomatique in de Zaal van Constantijn in het Apostolisch Paleis voor een plechtige ceremonie. De twee bisschoppen nationis Russorum seu Ruthenorum, Hypatius Pociej en Cyril Terletskyi – die metropoliet Rahoza en de andere Roetheense bisschoppen vertegenwoordigden – zwoeren het schisma af en legden een openbare belijdenis van het katholieke geloof af volgens een formule die de formules van de Concilies van Nicea, Florence en Trente omvatte. De ogen van de paus, zo schrijft de historicus Ludwig von Pastor, schitterden met tranen van vreugde.
“Vandaag vervult, vanwege uw terugkeer in de Kerk, vreugde ons hart die niet in woorden kan worden uitgedrukt. Wij danken in het bijzonder de onsterfelijke God, die door de Heilige Geest uw geest heeft geleid om u ertoe te brengen uw toevlucht te zoeken in de Heilige Roomse Kerk, uw moeder en de moeder van alle gelovigen, die u weer liefdevol onder haar zonen verwelkomt.”[5]
Een gedenkpenning vereeuwigde de belangrijke gebeurtenis die, anderhalve eeuw na de vereniging van Florence, de band van eenheid tussen de Russische Kerk en de Roomse Kerk herstelde.
Clemens VIII kondigde dit aan de hele Kerk aan met de apostolische constitutie, Magnus Dominus et laudabilis nimis, en verklaarde met de apostolische brief, Benedictus sit Pastor van 7 februari 1596, dat de gebruiken en wettige riten van de Roetheense Kerk, die reeds door het Concilie van Florence waren toegestaan, ongeschonden konden worden gehandhaafd. De unie werd officieel afgekondigd in Brest aan de rivier de Bug op 16 oktober 1596.[6]
Met de Unie van Brest wilde het Oekraïense en Wit-Russische episcopaat de relatie van onderwerping aan het Patriarchaat van Constantinopel verbreken en in plaats van de weg van autocefalie in te slaan, zoals het Patriarchaat van Moskou had gedaan, zich onderwerpen aan het gezag van de Romeinse paus. Giovanni Codevilla herinnert er terecht aan dat de Kerk van Kiev zich nooit formeel van Rome heeft afgescheiden en dat het streven naar hereniging van de Kerken nooit aan het wankelen is gebracht. [7] De tussen de Roetheense Kerk en de Heilige Stoel getekende overeenkomst deed de Katholieke Kerk van de Oosterse Ritus ontstaan, waarvan de Oekraïense Grieks-katholieke Kerk en de Wit-Russische Grieks-katholieke Kerk nu deel uitmaken. Het herstel van de volledige gemeenschap met de Zetel van Rome is door vele pausen in herinnering gebracht, waaronder Pius XII, in de encycliek Orientales omnes Ecclesias van 23 december 1945, en Johannes Paulus II, in de apostolische brief van 12 november 1995 ter gelegenheid van het vierde eeuwfeest van de Unie van Brest.
Niet veel jaren later werd de terugkeer naar Rome geconsacreerd door het bloed van een martelaar. Op 12 november 1623 werd Josaphat Kuncewicz, aartsbisschop van Polotsk en van Vitebsk, gedood door schismaten die hem met pijlen beschoten en vervolgens met een enorme bijl te lijf gingen. Op 29 juni 1867 werd hij in de basiliek van het Vaticaan, in aanwezigheid van ongeveer 500 bisschoppen, aartsbisschoppen, metropolieten en patriarchen van verschillende riten uit de hele wereld, door Pius IX tot heilige uitgeroepen, waarbij deze uitsprak:
“God geve, o heilige Josaphat, dat het bloed dat u vergoot voor de Kerk van Christus een onderpand mag zijn voor die vereniging met deze Heilige Apostolische Stoel, waarnaar u altijd hunkerde en die u dag en nacht met vurig gebed afsmeekte bij God, hoogste Goedheid en Macht. En opdat dit werkelijkheid moge worden, is het onze diepe wens u te hebben als ijverige voorspreker bij God zelf en bij het Hemelse Hof.”
Het lichaam van de heilige Josaphat wacht, net als dat van zijn geloofsgenoot Isidore van Kiev, op de verrijzenis van de doden in de Sint-Pietersbasiliek, waar het rust onder het altaar van de heilige Basilius de Grote.
Roberto de Mattei
Noten
[1] Heinrich Denzinger, De bronnen van het katholieke dogma (Herder, St Louis, 1957) p 220.
[2] Patrologia Graeca, XLIX, col 944 ff.
[3] Dit wordt briljant geanalyseerd in: Giovanni Codevilla, Chiesa e Impero in Russia. Dalla Rus’ di Kiev alla Federazione russa (Jaca Book, Milaan, 2012).
[4] Stefano Caprio, Rusland: fede e cultura (Rome, 2010) p 97.
[5] Geschiedenis van de Pausen, vol. XXIV (Herder, St Louis, 1951) p 135.
[6] Zie Oscar Halecki, Van Florence tot Brest: 1439-1596 (Fordham University Press, New York, 1958) voor een brede uiteenzetting van de historische gebeurtenissen.
[7] Chiesa e Impero in Russia (Jaca Book, Milaan, 2011) p 66.
Bron: Voice of the Family Digest – Historical considerations on the Moscow Patriarchate: parts 1 & 2 – Voice of the Family
Dit artikel is vertaald en gepubliceerd met toestemming van de auteur Roberto de Mattei. Voor meer informatie over hem zie zijn uitgebreide persoonlijke website met een mooie biografie
Vertaling: EWTN Lage Landen (AV)
Voor meer informatie over de Engelse organisatie ‘Voice of the Family‘ klik hier.
Wilt meer weten, lezen of horen over de ‘Afvalligheid‘? Klik dan hier
Wilt meer weten, lezen of horen over de ‘Kloof Rome Moskou‘? Klik dan hier
Wilt meer weten, lezen of horen over de ‘Oosters-orthodoxe kerk’? Klik dan hier of gebruik één van de andere ‘tags’ boven- of onderaan dit artikel.
Keywoorden: Afvalligheid | Autocefalie | Concilie van Nicea (325) | Griekse monnik Isidore (1385-1463) | H.Basilius de Grote | H.Josaphat Kuncewicz | H.Paus Johannes Paulus II | Het derde Rome | Loof Rome Moskou | Metropoliet van Kiev | Oosters-Orthodoxie | Oosters Schisma | Patriarchaat van Constantinopel | Patriarchaat van Moskou | Roberto de Mattei | Voice of the family | Zeventiende Oecumenische Concilie van de Kerk (1439) |
230226 | [XLS000] |