COMMENTAAR: Karol Wojtyla geloofde dat de crisis van onze tijd draaide om de kwestie van menselijke waardigheid, en het gefundeerd zijn van die kwestie in wat het betekent om überhaupt mens te zijn.
Larry Chapp; Vaticaan; 8 augustus 2023
6 Augustus was de 30e verjaardag van de afkondiging van Veritatis Splendor, waarschijnlijk de belangrijkste encycliek van de heilige paus Johannes Paulus II. “De Schittering van de Waarheid” (Red: voor een Nederlandse vertaling zie hier, met dank aan rkdocumenten.nl)is een zeer belangrijke aanwijzing van wat Johannes Paulus probeerde te bereiken in deze encycliek, die gewijd was aan de moraaltheologie van de Kerk.
In een tijdperk dat gekenmerkt werd door wat paus Benedictus later “de dictatuur van het relativisme” en “de verduistering van God” noemde, reageerde paus Johannes Paulus op een voortdurende crisis van de waarheid, zowel in onze cultuur als binnen de Kerk zelf, die in de ogen van Johannes Paulus duidelijk besmet was met deze valse tijdgeest.
Er rest mij hier onvoldoende ruimte om een uitputtende samenvatting van de encycliek te geven, maar het bezielende principe is een theologische stelling die centraal stond in het denken van Karol Wojtyla, helemaal teruggaand tot zijn tijd als bisschop tijdens het Tweede Vaticaans Concilie. Simpel gezegd en in lekentaal, geloofde bisschop Wojtyla dat de crisis van onze tijd een crisis was die zich concentreerde op de kwestie van menselijke waardigheid en hoe die kwestie gefundeerd is in wat het betekent om überhaupt een menselijk wezen te zijn.
Er is dus een brandende noodzaak om de vraag te beantwoorden, welke de dichter Wendell Berry aldus formuleert: “Waar zijn mensen voor?” En de theologische stelling die deze vraag beantwoordt, en die de toekomstige paus na aan het hart lag, is het bondigst te vinden in de pastorale constitutie van Vaticanum II over de Kerk in de moderne wereld, Gaudium et Spes 22, die als volgt begint: “De waarheid is dat alleen in het mysterie van het vleesgeworden Woord het mysterie van de mens oplicht.”
In meer academische theologische taal: men kan zeggen dat centraal in het pontificaat van Johannes Paulus een christocentrische theologische antropologie stond, waarin het enige mogelijke antwoord op de vraag wat het betekent om mens te zijn de concreetheid is van de God-Mens, Jezus Christus. Dit is geen louter theoretische abstractie, noch een louter filosofische speculatie temidden van een grote reeks verwarrende en tegenstrijdige filosofische speculaties, en zeker geen louter berekenen van politiek nut.
Er is maar één fundamentele waarheid over de menselijke conditie en die waarheid is dat God mens is geworden en onze menselijkheid in zichzelf heeft opgenomen om ons te “vergoddelijken” door ons in te lijven in het innerlijke goddelijke leven.
Omdat de werkelijkheid, zoals Johannes Paulus wist, hierop neerkomt dat een mens – een schepsel is dat gemaakt is naar het beeld en de gelijkenis van God en dat nu via de incarnatie in God is opgenomen – en daarom moet alle morele theorievorming beginnen en eindigen met deze fundamentele waarheid in gedachten. Want als morele normen geleid moeten worden door wat het beste is voor de menselijke natuur, dan maakt het veel uit wat je denkt dat het begin en het einde van die natuur is.
Als je begint met de atheïstische moderne aanname dat mensen slechts in broeken geklede apen met grote breinen zijn en dat daarom wat wij “moraliteit” noemen slechts het mentale wrak- en drijfhout is van “wat werkt om te overleven”, dan zullen je morele normen bloedeloze en koude berekeningen met utilitaire uitkomsten zijn. En wat telt als “goede uitkomsten” in die berekeningen is vooraf doorspekt met een technologisch paradigma dat gegrond is in niets meer dan een vaag gevoel van de onvermijdelijkheid van “vooruitgang” – een “vooruitgang” waarvan het doel wordt bepaald door de zittende elite van de machtscentra van de samenleving.
Daarom opent paus Johannes Paulus Veritatis Splendor met een diepgaande meditatie over de ontmoeting van Christus met de rijke jongeling die Christus had benaderd met de vraag welke “goede daad” hij moest doen om het eeuwige leven te verwerven. (Matteüs 19:16-30). Omdat Christus de vraag van de jongeman onmiddellijk wegleidt van “louter handelingen” die een of ander wenselijk doel nastreven en in plaats daarvan richt op hetgeen aan al onze handelingen ten grondslag moet liggen – God, die alleen “goed” is.
De moraliteit van “berekeningen” wordt door Christus verworpen en vervangen door een moraliteit die gegrond is in de intimiteit van het goddelijke leven dat als enige onze waardigheid een fundament biedt. Bisschop Robert Barron, die commentaar geeft op dit Bijbelse verhaal in het Word on Fire New Testament, verwoordt het prachtig:
“Het meest authentieke humanisme bestaat uit een ontmoeting van twee extases, goddelijk en menselijk, een zwaluwstaartverbinding van twee vrijheden, een samenkomen van een oneindige en eindige wijze van zijn-voor-de-ander. In één woord, authentiek humanisme is Jezus Christus.”
Het is daarom belangrijk om Veritatis Splendor te lezen in het licht van alles wat Johannes Paulus eerder heeft geschreven. En in die zin is het leerzaam dat Johannes Paulus’ eerste encycliek, Redemptor Hominis (De Verlosser van de Mens), de christocentrische theologische antropologie van Gaudium et Spes expliciet maakt en markeert als de sleutel tot het geheel van zijn pausschap dat zich nog moest ontvouwen.
Karol Wojtyla had geleefd en geleden onder zowel de nazi- als de sovjetoverheersing van zijn geliefde Polen. Hij was met eigen ogen getuige van de vernietiging van de menselijke waardigheid in de vorm van genocidale massamoord en totalitaire onderdrukking, en hij begreep dat deze politieke systemen geen “uitschieters” waren van het moderne seculiere project, maar diepe indicatoren van de gevaren die schuilen in een visie op de mens die expliciete oriëntatie op God ontbeert.
Ja, Johannes Paulus gaat verder met het aan de kaak stellen van bepaalde onjuiste moraaltheologische theorieën. Het meest in het oog springend is zijn scherpe kritiek op de moraaltheorie – in die tijd erg populair in katholieke academische kringen – die “proportionalisme” wordt genoemd. Om dit te begrijpen moet je op zijn minst de historische context enigszins kennen.
Duizenden jaren lang had de Kerk haar morele leer gebaseerd op de theorie van de “natuurwet”, die uitgaat van de idee dat God in zijn schepping elementen van het goddelijke verstand heeft ingebracht die we kunnen onderscheiden in de vormen en patronen van de verschillende “essenties” of “vormen” van dingen.
Dus, om te bepalen wat goed of fout is, bijvoorbeeld op seksueel gebied, moet men dus beginnen met de vraag: “Wat zijn de natuurlijke doelen van seks in het goddelijke scheppingsplan?” En als je dit eenmaal hebt vastgesteld, dan kun je morele normen ontwikkelen die deze doelen maximaliseren via positieve voorschriften en de schade eraan minimaliseren via morele verboden. En soms, zoals Johannes Paulus opmerkt, kan een handeling zo verkeerd zijn in haar fundamentele gerichtheid weg van deze natuurwet dat we haar moeten aanduiden als een handeling die altijd verkeerd is onder alle omstandigheden (“intrinsiek slecht”).
Maar het proportionalisme probeerde dit alles te ondermijnen door te ontkennen dat er intrinsiek slechte handelingen kunnen zijn en dat de moraliteit van een bepaalde handeling afhankelijk is van motieven en omstandigheden, en met oog voor de praktische gevolgen van een handeling. Daarom werd de theorie soms ook “consequentialisme” genoemd.
Deze theorie was een rage in katholieke academische kringen en vormde de theoretische ruggengraat voor het massale verzet tegen de encycliek Humanae Vitae van paus Paulus VI. Maar de afwijzing van die encycliek had het effect gehad van een losse draad in een gebreide trui die, als er eenmaal aan getrokken werd, het hele weefsel van de katholieke morele leer rond natuurrecht uiteenrafelde.
Daarom werd dit door paus Johannes Paulus, net als enkele andere morele theorieën, terecht genoemd als strijdig met de waarheid over de mens. En dit laatste punt is van cruciaal belang voor elke echte waardering van Veritatis Splendor als uitdrukking van Johannes Paulus’ diepe christocentrisme.
Want de veroordelingen van onjuiste theorieën over moraal worden naar voren gebracht als oefeningen in een christologische theologische antropologie en niet als slechts een hardhandige onderdrukking van iedereen die het waagde om een of andere oppervlakkige theologie van een kerkelijk gerecht uit te dagen die geen echte fundamenten had in iets anders dan ouderwets denken gesteund door botte autoriteit.
Johannes Paulus had een waarachtige en diepgaande theologische visie, gegrond in grote denkers als Henri de Lubac en Joseph Ratzinger, en Veritatis is allereerst een hervorming van de moraaltheologie in de exacte vorm zoals die door Vaticanum II is verwoord. Het is in de allereerste plaats schriftuurlijk en christologisch, precies waar Vaticanum II toe opriep.
Met andere woorden, er stond hier iets van groot belang op het spel en paus Johannes Paulus, een man wiens visie was gesmeed in de smeltkroes van christelijk verzet tegen genocide door de nazi’s en totalitaire onderdrukking door de Sovjet-Unie, zag duidelijk dat er zelfs in het Westen sociale en politieke krachten speelden die schadelijk waren voor het geloof en die waren doorgesijpeld tot in de diepe scheuren van het eigen innerlijke leven van de Kerk. Dit waren geen geheime en esoterische debatten tussen intellectuelen die geen voeling hadden met de werkelijkheid. Dit was een strijd op leven en dood voor de ziel van de Kerk en voor de toekomst van de mensheid zelf, die nu was opgesloten in een culturele matrix die gericht is op een cultuur van de dood.
Johannes Paulus plantte, via Veritatis Splendor, de kerkelijke vlag rechtstreeks en diep in het christologische landschap van de Schrift en de universele oproep tot heiligheid. En grote delen van de Kerk, meer toegewijd aan de wereld dan aan Christus, haatten hem daarom.
Daarom is het duidelijk verkeerd om Veritatis Splendor te zien, zoals velen vandaag de dag nog steeds doen, als niets meer dan een serie veroordelingen van verschillende onjuiste theorieën over moraal. Het is duidelijk verkeerd om Veritatis uit de bredere theologische context van Johannes Paulus’ evangelische en op Christus gerichte antropologie te halen en het in plaats daarvan slechts te zien als een serie ontkenningen om eigenzinnige theologen te “controleren”. Bijvoorbeeld, het nieuwe hoofd van de DDF, toekomstig kardinaal Victor Manuel Fernández, heeft het volgende gezegd over Veritatis:
Het geeft duidelijk een bepaalde zorg aan – om bepaalde grenzen te stellen. Daarom is het niet de meest geschikte tekst om de ontwikkeling van de theologie aan te moedigen. … In feite, hoeveel theologen kunnen we in de afgelopen decennia noemen met de statuur van Rahner, Ratzinger, Congar of von Balthasar? Zelfs dat wat ze “bevrijdingstheologie” noemen heeft geen theologen van het niveau van Gustavo Gutiérrez.
Hier is iets misgegaan. Er was controle, niet zozeer ontwikkeling. Vandaag de dag is er misschien een tekst nodig die, al het waardevolle uit Veritatis Splendor verzamelend, een andere stijl heeft, een andere toon, die tegelijkertijd de groei van de katholieke theologie kan aanmoedigen, zoals paus Franciscus van mij vraagt.
De fouten in deze analyse zijn adembenemend, vooral omdat ze afkomstig zijn van de man die nu de leiding heeft over het doctrinaire bureau van de Kerk. Veritatis is niet zoals hij het afschildert, maar in plaats daarvan een diep evangelische oproep om de hele moraaltheologie te vernieuwen via de weg van een robuuste interpretatie van Christus als het toonbeeld van wat het betekent om mens te zijn. En vaak gaat in deze debatten rond de encycliek juist het revolutionaire karakter verloren van het feit dat Johannes Paulus een encycliek over moraaltheologie begint, niet met neo-scholastieke filosofische argumenten, maar met Christus en zijn oproep tot radicaal berouw en bekering.
Daarom mag het niet onopgemerkt en zonder commentaar voorbijgaan dat het verkeerd wordt gekarakteriseerd als een “bijzondere zorg” om slechts “grenzen te stellen”. Want dit is een opzettelijke poging om van Veritatis een karikatuur te maken als een “negatief” document, juist om zo een benadering te promoten die, zo wordt beweerd, “positiever” zal zijn in zijn creativiteit. En deze creativiteit is nu mogelijk omdat we nemen wat “waardevol” is uit Veritatis – iets wat hij nooit nader specificeert – maar van daaruit verder gaan naar iets dat zich nu kan “ontwikkelen”.
Toekomstig kardinaal Fernández insinueert hier ook dat we niet langer reuzen van de theologie hebben zoals Ratzinger, Rahner, Congar of von Balthasar, juist vanwege de verstikking van theologische creativiteit veroorzaakt door disciplinaire inspanningen zoals Veritatis. Maar met alle respect voor de goede aartsbisschop, ik kan deze logica niet volgen. Want al deze theologische reuzen zijn ontstaan in een periode van de pre-conciliaire kerkgeschiedenis die veel repressiever was dan alles wat Johannes Paulus in Veritatis zou hebben gedaan.
In feite ging het theologische gilde net zo door als voor Veritatis, zoals iedereen die in die tijd betrokken was bij de katholieke academische wereld kan bevestigen. In feite was je bijna verzekerd van een bekroning, of op zijn minst een plaats aan de hoge tafel, op de jaarlijkse conventie van de Catholic Theological Society of America, als je schreef tegen Veritatis Splendor en de moraaltheologie die het ondersteunde.
Daarom heeft het gebrek aan het soort theologische reuzen dat hierboven wordt genoemd misschien meer te maken met het loslaten van de christocentrische theologische antropologie van de Lubac, Wojtyla en Vaticanum II, dan met een vermeende “onderdrukking van creativiteit” als gevolg van Veritatis.
Bovendien is het gewoon niet waar dat er in de moderne Kerk geen theologische creativiteit is geweest die op dezelfde manier denkt als Johannes Paulus. Ik denk aan het torenhoge intellect van wijlen David Schindler, lange tijd redacteur van Communio in Amerika en leider van het Johannes Paulus II Instituut voor Studies over Huwelijk en Gezin in Washington D.C. Ik kan ook denken aan theologen als Cyril O’Regan van de Notre Dame. Ik kan nog vele anderen opsommen, maar het punt is gemaakt. Misschien gelden deze denkers gewoon niet als voorbeelden van echt creatieve moderne theologie, omdat ze niet het theologische ethos uitdragen dat aartsbisschop Fernández prefereert.
Helaas kunnen we alleen maar concluderen dat er momenteel een poging gaande is om de nalatenschap van Veritatis Splendor te ontmantelen en te vervangen door het morele proportionalisme dat het juist probeerde te voorkomen. Men mag hopen dat dit niet waar is. Maar er zijn veel aanwijzingen dat dit wel het geval is, gebaseerd op opmerkingen van talloze priesters en bisschoppen die momenteel in zwang zijn.
De sleutel hier is echter om het debat als dieper te zien dan alleen een kwestie van deze of gene morele norm die in aanmerking zou kunnen komen voor “ontwikkeling”. De diepere kwestie is de christologie en theologische antropologie van Veritatis Splendor die ook wordt verworpen.
Hoewel men dus geneigd zou kunnen zijn om dit essay te eindigen met te zeggen dat Veritatis daarom vandaag relevanter is dan ooit, is het juister om te zeggen dat wat vandaag werkelijk relevanter is dan ooit, de hele theologische visie van Johannes Paulus II is.
De kwesties zijn, met andere woorden, slechts zijdelings “moreel”. In de kern zijn de kwesties meer theologisch gefundeerd en raken ze de kern van de vraag: “Wie zeggen de mensen dat ik ben?”
Larry Chapp behaalde in 1994 zijn doctoraat in de theologie aan de Fordham University, met een specialisatie in de theologie van Hans Urs von Balthasar. Hij doceerde 20 jaar theologie aan de DeSales University in de buurt van Allentown, Pennsylvania, voordat hij met vervroegd pensioen ging om de Dorothy Day Catholic Worker Farm op te richten in de buurt van Wilkes Barre, Pennsylvania, met zijn vrouw Carmina en vriend en oud-student Father John Gribowich. Hij is auteur van vele artikelen en boeken en is tevens de oprichter en hoofdauteur van de blog, Gaudiumetspes22.com.
Vertaling: EWTN Lage Landen (AV)